Over dijken én dijken

Rond het jaar 1000 werd in het kustgebied en het rivierengebied van het huidige Nederland begonnen met de aanleg van dijken. Binnen Nederland zijn bestuurlijk gezien twee typen dijken: de ‘primaire waterkeringen’ en ‘regionale waterkeringen’ (veelal secundaire waterkeringen genoemd).

Een primaire waterkering is een dijk die beschermt tegen het buitenwater, het water dat oncontroleerbaar kan stijgen zoals op zee en de grote rivieren. In 2001 waren in Nederland 3.585 km. primaire waterkeringen.

De regionale waterkeringen beschermen ons tegen het binnenwater in meren, boezems en kanalen en hebben geen nationale en wettelijke status. Onder de regionale keringen vallen ook slaperdijken. Een slaperdijk is een landinwaarts gelegen reservedijk bij een zeedijk, op een plaats waar het risico van dijkdoorbraak groot is. Daarnaast zijn slaperdijken vaak oude dijken waarvan de direct waterkerende functie is komen te vervallen door de aanleg van de nieuwe voorgelegen dijk.

Buitendijks gebied
Buitendijks gebied is grond die niet beschermd wordt door dijken. In Nederland bedraagt dit ongeveer 2,2% van het grondoppervlakte. Buitendijkse gebieden worden gebruikt voor de afvoer en berging van water. Tegenwoordig worden er in het buitendijkse gebied tevens huizen gebouwd en er wordt gerecreëerd. De meeste overheden stellen beperkingen aan het bouwen buitendijks. De waterafvoer mag bijvoorbeeld niet belemmerd worden. Er mag ook niet gebouwd worden in gebieden waarvan het waterpeil verhoogd kan gaan worden. Mensen die buitendijks wonen dragen in Nederland zelf het risico voor overstroming.

Onderhoud
In Nederland is de beheerder van een dijk verantwoordelijk van het onderhoud en moet de beheerder zorgen dat de dijk aan de wettelijke eisen voldoet. De overheid kan eisen stellen aan het onderhoud, de vorm en de manier van aanleg van een waterkering. Dijken die van boeren waren dienden door de boeren zelf onderhouden te worden. De boeren deden dit onderhoud gezamenlijk en dit zorgde voor de vorming van de waterschappen. Tegenwoordig worden de dijken onderhouden door de waterschappen, Rijkswaterstaat of een andere overheid. De meeste dijken worden eens in de paar jaar of eens per jaar gecontroleerd afhankelijk van het overstromingsrisico.

art 4.2.3 image1

Zomer- en winterdijk
De zomerkade of zomerdijk is de dijk langs een rivier die bij lage afvoeren de rivier in het stroomprofiel houdt, hierbij geholpen door kribben. Als de rivier hogere afvoeren te verwerken krijgt, stijgt het rivierpeil en overstroomt de zomerkade, op dat moment worden de uiterwaarden overstroomd en moet de winterdijk de rivier in het winterbed houden. De winterdijk (of bandijk) is de dijk langs een rivier die bij hoge afvoeren overstroming van omliggende gebieden voorkomt en de rivier in het stroomprofiel houdt. Anders dan de zomerdijk is de winterdijk hoog genoeg om de hoogst voorkomende waterstanden tegen te houden. De winterdijk hoeft dus alleen water te keren bij hoge afvoeren, bij normale situaties keren de zomerkades het water. De belangrijkste functie van de winterdijk is het beschermen tegen overstromingen van de polders achter de dijk. Veel van deze dijken zijn verstevigd, verbreed en opgehoogd na de hoge waterstanden en dreigende doorbraken aan het einde van de 20e eeuw. De naam winterdijk is afgeleid van het feit dat de hoogste waterstanden van een rivier vaak in de winter bereikt worden (doordat er dan veel neerslag valt), waardoor de dijk juist dan nodig is. De zomerdijk wordt wel de ‘waker’ genoemd, de winterdijk (die een groot deel van het jaar geen functie heeft, als het ware rust heeft) is de ‘slaper’. Soms zit tussen die twee nog een dijk, de ‘gaper’.

Uiterwaarden en nevengeulen
Het waterpeil in een rivier is niet constant. De ruimte die een rivier in het landschap inneemt verandert eveneens, afhankelijk van de variatie in de hoeveelheid water die door de rivier stroomt. Waar veel mensen langs rivieren werken en wonen is het belangrijk dat de ruimte die de rivier inneemt, het water ook bij hoge waterstanden kan bergen.

De delen die niet overstromen gedurende de zomer worden de uiterwaarden genoemd. Meestal wordt dit gebied als grasland gebruikt, omdat gewassen zouden beschadigen als het winterbed door de rivier gebruikt wordt.Uiterwaarden zijn buitendijkse gronden die gelegen zijn tussen een winterdijk en de bedding van een rivier. De primaire functie van de uiterwaard is waterhuishoudkundig. Het is de ruimte die de rivier nodig heeft om tijdelijke piekafvoeren aan te kunnen. In perioden van grote waterafvoer lopen de uiterwaarden tot aan de winterdijken onder water. Ze ontstonden na bedijking van de rivieren in de middeleeuwen. Door de uiterwaarden aan de rivierzijde van een (lage) zomerdijk te voorzien wordt de frequentie van overstromen beperkt. Dit is vooral belangrijk ten behoeve van het gebruik als weide voor vee. Incidentele bevloeiing in de wintermaanden werd vroeger door de boeren verwelkomd omdat sedimentering de vruchtbaarheid van de grond bevorderde.

Nevengeulen binnen de uiterwaarden heten strangen. Waar nevengeulen beschikbaar zijn en meestromen wordt toegelaten, kan bij hoog water relatief veel water geborgen worden. Dit heeft als voordeel dat de uiterwaard op een 'natuurlijke wijze' kan leegstromen. Dit is vooral gunstig in situaties waar twee perioden van hoog water kort op elkaar volgen. Met het oog op de veiligheid wordt tegenwoordig veel ingezet op het (weer) actief laten meestromen van bestaande en nieuw aan te leggen nevengeulen. Zulke maatregelen vergroten in principe de bergende stroming, en zijn daarnaast interessant vanuit natuurbeheer perspectief.

Aan dit project hebben velen  op 't Gelders Eiland meegewerkt en een bijdrage geleverd.

Het project is mede tot stand gekomen dankzij financiering van ‘het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland’ in het kader van Leader. Het ministerie van EL&I is eindverantwoordelijk voor POP2 in Nederland.

Sample clients
Sample clients
Sample clients
Sample clients
Sample clients
Sample clients
 
Terug naar boven